Terug

Broederschap van de Heilige Noodvrienden.

Op 21 juni 1705 stichtte pastoor Adrianus De Vaddere, kanunnik van de abdij van Park, in zijn parochie Kortrijk-Dutsel (wereldlijk Kortrijk, de fusie met Dutsel komt er pas in 1820) het "Broederschap van de Heilige Noodvrienden: Sint-Marcoen, Sint-Catharina en Sint-Hatabrandus". Dit broederschap had tot doel de verering van vermelde heiligen te verspreiden. Van hetgeen er ons overblijft is het ledenregister, dat ons tal van historische, heraldische en genealogische gegevens nalaat, het bestuderen waard.

De belangrijkste miniatuur uit dit register wordt in kleur overgenomen op de farde van deze publicatie. Zij verbeeldt (op de voorgrond) de zegening van de bedevaarders met de relieken. Een vergezicht van de omgeving van de dorpskern vormt de achtergrond, op de wolken zweven de drie beschermheiligen.
Centraal staat de Sint-Catharinakerk van Kortrijk-Dutsel, met rechts ervan het Heilige Geesthof, vooraan de nieuwe pastorij (bouwjaar 1662-1663, zie bijdrage 37). Op de horizonlijn herkennen we van links naar rechts: de pastorij van Sint-Pieters-Rode (1690), de kerk van Sint-Pieters-Rode, de windmolen op de Houwaartse Berg (bouw omstreeks 1700), de toren van het kasteel van Horst en rechts van de Sint-Catharinakerk vermoedelijk de oude Sint-Wivinakapel.

In deze bijdrage geven we een kort overzicht van het leven van deze drie heiligen.

Sint-Catharina, (martelares, 25 november)

De eerste van de drie beschermheiligen van Kortrijk (-Dutsel) is de patroonheilige van haar kerk; Sint-Catharina. Er zijn meerdere Catharina's heilig verklaard, hier gaat het om Catharina van Alexandrië, martelares wiens feest gevierd wordt op 25 november.

Catharina werd in de derde eeuw geboren in Alexandrië in Egypte als de dochter van koning Costus. Ze was zeer mooi, rijk en hoog begaafd. Onder invloed van een oude kluizenaar bekeerde zij zich tot het christendom. Zij ging hierin zo ver dat ze de keizer trachtte te overtuigen zich te bekeren en door haar redenaarskunst bracht ze hem in verlegenheid.
De keizer riep daarop de 50 beste filosofen en retoren bij elkaar met de bedoeling om haar met haar uitspraken door de mand te laten vallen. Maar toen het moment daar was, werden alle argumenten die zij aanvoerden met de grond gelijk gemaakt. En iedereen daar aanwezig bekeerde zich tot het christendom. De woedende keizer veroordeelde daarop de 50 geleerden tot de brandstapel. Tot het laatste moment stond Catharina de 50 mannen terzijde. Daarop werd zij zelf gevangen genomen en in de kerker geworpen. Zij onderging vreselijke folteringen. Ze werd op raderen met nagels gebonden. Wekenlang liet men haar hierop liggen zonder voedsel. Steeds weer stond zij gezond en wel voor de keizer en vertelde hem zijn dwalingen. Ten slotte liet de keizer haar in het jaar 306 onthoofden zodat hij van haar verlost zou zijn.

Catharina wordt vereerd als de patrones van leraren, studenten, scholieren, meisjes, maagden, gehuwde vrouwen, theologen, filosofen, universiteiten, bibliotheken, ziekenhuizen, redenaars, molenaars, schippers, kappers, boekdrukkers, schoenmakers, naaisters, notarissen, advocaten, drenkelingen, veldvruchten. Zij wordt aanroepen tegen migraine, tongaandoeningen en vooral tegen een rozetvormige huidaandoening, het Sint-Catharinawiel.

Sint-Marcoen (Marculfus), (abt, 1mei)

Marculfus werd geboren in Bayeux in Normandië (Frankrijk) rond het jaar 490. Zijn ouders waren van adellijk geslacht en daarom genoot Marcoen, zoals hij in de volksmond genoemd wordt, een gedegen opvoeding. Zijn toekomst lag in een militaire loopbaan maar hij besloot geestelijke te worden. Na de dood van zijn ouders verkocht hij zijn bezittingen en vertrok naar Coutances. Hier kreeg hij de priesteropleiding van bisschop Possessor. Na zijn wijding werd hij een missionerende priester in het bisdom. Hij werd bekend om de wonderen die rond zijn persoon gebeurden.
Van koning Childebert kreeg hij ten oosten van Valognes (Nateuil) een stuk land en hier stichtte Marculfus zijn eerste klooster naar het model van Antonius Abt. Hier werd hij ook de eerste abt. Op het eiland Jersey stichtte hij een klooster waar de monniken een strenger leven leidden dan in Valognes. Steeds meer mannen raakten begeesterd door de eenvoudige houding van deze bijzondere man. Tijdens een invalspoging van de Saksen namen de eilandbewoners hun toevlucht tot de abt en op zijn vurig gebed werden de schepen tijdens een hevige storm te pletter geslagen op de rotsen. De gelovigen kwamen toestromen om de wonderdoener te horen preken en vroegen genezing van hun ziekten.

De vrome abt stierf op 1 mei 558, meteen de dag van zijn naamfeest. Hij werd begraven in Ile Saint-Marcoef. Talrijke wonderen gebeurden er in de loop der tijden bij zijn graf. In 898 werden zijn beenderen overgebracht naar Corbeny (uit vrees voor de Noormannen). Franse koningen kwamen na hun kroning bij zijn graf om de bescherming af te smeken tegen struma (een kropgezwel).

Marcoen wordt vereerd als patroon van apothekers en lakenhandelaars. Vanaf de 13e eeuw werd hij aanroepen bij het veel voorkomend euvel van de scrofulose, ook wel het koningszeer of het heiligenwerk geheten. Het was een ziekte met vele spontane verbeteringen en verslechteringen en berustte op tuberculose in de lymfeklieren van de hals. Hij wordt ook aanroepen tegen struma, eczeem, blindheid, doofheid, klierziekten

Sint-Hatabrandus (Hatebrandus), (31 juli)

Hatebrands geboortejaar is onbekend. Het ligt in het begin van de tweede helft van de 11de eeuw, zo omstreeks 1150. Zijn ouders Alundus en Tetta waren kleine boeren. Ze woonden op een wierde - een woonheuvel die opgeworpen werd tegen overstromingen van de Noordzee, of misschien beter de Waddenzee - die Katmis heette. Het huwelijk van Alundus en Tetta werd aanvankelijk niet gezegend met kinderen en dat maakte dat Alundus een afkeer kreeg van zijn vrouw. Hij trok weg naar een ander dorp in diezelfde regio en trad daar in dienst van een aanzienlijk heer.
Nadat hij deze enige jaren uitmuntend had gediend, verscheen hem `s nachts in zijn droom een engel die hem zei dat hij naar zijn vrouw terug moest keren. Indien hij aan dit bevel gevolg gaf, zou hij toch nog een zoon krijgen. Alundus gehoorzaamde en zijn vrouw, die blijkbaar in zijn afwezigheid de boerderij had beheerd, ontving hem hartelijk in hun huis. Inderdaad baarde Tetta na enige tijd een zoon, die zij `Hatebrand' noemden. Blijkbaar was deze goed van verstand, want hij ging naar (de Latijnse) school en werd monnik in het Benedictijnenklooster van Utrecht. Toen zijn vader en moeder waren overleden, gebruikte hij zijn erfdeel om een klooster te stichten. Het werd een dubbelklooster, d.w.z. een klooster voor zowel mannen als vrouwen, die natuurlijk wel gescheiden moesten leven. In de loop der eeuwen werd het meer een vrouwenconvent onder leiding van enige priesters.
In het begin ging het niet zo goed met het klooster. Vele mensen die intraden, begrepen de orderegels niet altijd en Hatebrand, die aan die ene kant streng en rechtvaardig wilde zijn en aan de andere kant ook begreep hoe moeilijk het voor de mensen was het kloosterleven in al zijn facetten te aanvaarden, kreeg het zwaar te verduren. Er werd zelfs eens een aanslag op zijn leven gepleegd, maar door God gewaarschuwd, nam hij voorzorgsmaatregelen. Hij deed een ijzeren pot onder zijn capuchon en zo overleefde hij een ferme slag op zijn hoofd. De voortdurende strijd van onze charismatische abt tegen bijgeloof en voor de handhaving van de orderegels in die beginjaren maakte dat een zeer goede monnik uit het klooster wilde vertrekken, omdat hij zich stoorde aan de levenshouding van anderen. Gelukkig kon Hatebrand, hem overhalen om te blijven, want vanzelfsprekend had hij de steun van zo'n mensen juist erg nodig. Na enige jaren ging het beter met het convent en zag Hatebrand kans nog andere kloosters te stichten, namelijk één in Oost- Friesland `Merehusen' genaamd en één in de nabijheid van de stad Groningen, `Thesinge' of `Germania' genoemd.

Op een visitatietocht van Hatebrand naar Merehusen vroeg een vrouw hem haar te genezen van de voortdurende pijn in haar arm. Na Hatebrands gebed tot God was de vrouw haar pijn kwijt en verkondigde zij haar genezing over heel de streek. Zodoende bracht zij de abt grote bekendheid. Ze bracht hem ook in verlegenheid, want bescheiden als hij was, meed hij alle roem en eer en wilde niets liever dan zijn eer op een onopvallende manier dienen.

Hatebrand van Feldwerd, de grondlegger van de Benedictijnenkloosters in Groningen en Oost-Friesland is volgens de overgeleverde abtenlijst van het klooster op 30 juli 1183 overleden.

Relieken.

De zestiende eeuw was rampzalig voor het klooster van Feldwerd. Toen prins Maurits van Oranje in 1594 de provincie Groningen veroverde, werd het gewest toegevoegd aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en werd de Rooms Katholieke godsdienst in de provincie verboden. Alle kloosters werden er opgeheven, hun bezittingen aangeslagen. Toen de laatste abt stierf in 1608 bleven er nog drie nonnen over.

Zij waren letterlijk kerk en goed (1200 ha) verloren en hun restte nog enkel het gebeente van de door hen diep vereerde Heilige Hatabrand. Die wilden ze niet door de reformatie bezoedeld zien. Toen de subpriorin stierf (en ze nog met twee achterbleven) riep één van hen - Joanna Dirricks - de bijstand in van Nicolaas Jaspers, een koopman uit Appingedam. Met zijn hulp haalden Joanna en haar medezuster de botten van de Heilige uit de tombe. Zij gaven de resten mee opdat zijn nagedachtenis niet verloren zou gaan.

De gunstige tijd (1609, bestand tussen Spanje en de Republiek) lieten de koopman toe te reizen tot in Antwerpen, waar hij zijn kostbare last afleverde aan de prior van het San Salvator klooster. Deze prior bezat echter reeds relieken van 35 heiligen en vroeg raad aan de Bisschop van Antwerpen, onder wiens gezag een commissie van toezicht de echtheid van de botten bevestigde. Zo bekwam het klooster de relieken van hun 36e Heilige. Bij het opheffen van het klooster na de Franse Revolutie kwamen de relieken overigens terecht in de Sint-Andrieskerk te Antwerpen.

Bernardus Weerts, abt van de kloostergemeenschap van de Heilige Verlosser van de Heilige orde van Citaux in de stad en het bisdom Antwerpen (San Salvatorklooster, ook wel klooster Pot genoemd in de Potstraat te Antwerpen) bevestigde met een schrijven in 1704 de echtheid van de relieken van de Heilige Marculphus en Hatabrandus. Via de secretaris van Reginaldus Coels, Bisschop van Antwerpen komt een deel van de relieken in datzelfde jaar in handen van Vrouwe Carolina Theresia Dubois (genaamd Van den Bosch), begijn van het Groot Begijnhof te Brussel. Deze laatste bezorgde de relieken "uit vriendschap en dankbaarheid" aan Pastoor De Vaddere.

Pastoor de Vaddere schrijft:

Ik heb deze relikwieën (in een ovaal bronzen kistje, aan de binnenkant helemaal versierd en aan de buitenkant zeer kunstig voorzien van een grote zilveren ring) in processie van uit ons herderlijk huis (de pastorie) in Kortrijk overgebracht naar onze parochiekerk aldaar met grote plechtigheid, en toen ze daar binnengebracht zijn, heb ik met grote feestelijkheid en grote toeloop van volk een jubelviering gehouden op deze 22e juni 1704, en op de dag zelf van de jubelviering zijn er verschillende verbazende dingen gebeurd, om niet te zeggen mirakels, bij mensen die door de geneesheren opgegeven waren, zoals eveneens op de actaafdag zelf en in de loop van de tijden.

Een in kopie opgenomen brief van Jacobus, Bisschop van Mechelen, bevestigt dan weer de echtheid van relieken van Catharina maagd en martelares, overhandigd in 1654 aan pater Joannes De Witte S.T.D. (sanctae/sacrae theologiae doctor, doktor in de heilige godgeleerdheid) van de orde van de Heilige Eremiet Sint-Augustinus. Hij schonk deze aan de doorluchtige Vrouwe Maria Anna Van Tympel, gravin van Mulert en Hautreppe,enzovoort. Zij was tevens Vrouw van Horst, Sint-Pieters-Rode, Nieuwrode, Kortrijk, Houwaart, Vlasselaar, Holsbeek. Via Ludovicus Carolus Van den Typle komen ze in 1658 terecht in de Sint-Catharina parochiekerk te Kortrijk.

Aflaat.

In oorsprong was een aflaat een kwijtschelding van straf (na het biechten) op grond van goede werken die men als teken van berouw gedaan had. Later ging men echter ook aflaten verkopen. Dit waren bewijsjes waarin stond dat je een bepaalde hoeveelheid straf had afgekocht. Hiermee verdiende de Rooms-Katholieke kerk heel veel geld. Anderzijds merkten de biechtvaders dat de biechtelingen zich niet meer bekommerden om het berouw over hun zonden, ze hadden die zonde immers afgekocht. De uitvaardiging van de aflaat voor financiering van de kostbare bouw van de Sint-Pieterskerk te Rome was de aanleiding van Luther tot zijn opstand, het begin van de Reformatie.

De aan het Broederschap verbonden aflaten werden bevestigd door Paus Clemens XI, zoals weergegeven in bijgevoegde afdruk uit 1825, meer dan een eeuw na het instellen van het Broederschap.

Een populair 17de en 18de eeuws fenomeen: het chronogram.

Op de in vorige mededeling gepubliceerde kleurenreproductie van het dorpszicht van Kortrijk, vinden we bovenaan, respectievelijk onderaan volgende opschriften:

  MeDeCYnen In kortrYCk

  sInte MarCoen, sInte CatharIen, ende sInte hatabranD geneest onse sIeke.

Het gaat hier tweemaal om een zogenaamd "chronogram", een in de 17de en 18 de eeuw zeer populair gebruik om het jaartal van een gebeurtenis te verwerken in een zin (meestal in het Latijn, hier in het Nederlands) die ons iets leert over de gebeurtenis zelf.

Werkwijze: vervang alle letters welke overeenkomen met een Romeins Cijfer door de overeenkomende getalwaarde en tel ze op (zonder rekening te houden met de positie van de letter). Het bekomen getal komt overeen met een jaartal van de Christelijke jaartelling.

  I = J = 1
  Y = IJ = II = 2
  V = U = 5
  X = W = VV = 10
  C = 100
  D = 500
  M = 1000

Vaak zijn de letters met een getalwaarde als een hoofdletter, in een groter lettertype of in een andere kleur weergegeven.

Wanneer we dit toepassen voor de chronogrammen op de tekening bekomen we:

  M + D + C + Y + I + Y + C
    = 1000 + 500 + 100 + 2 + 1 + 2 + 100
    = 1705

  I + M + C + I + C + I + I + D + I
    = 1 + 1000 + 100 + 1 + 100 + 1 + 1 + 500 + 1
    = 1705

m.a.w. tweemaal het jaartal van de instelling van het Broederschap, terwijl de tekst ons tegelijkertijd de essentie aangeeft: de aanbidding van de Heiligen Marcoen, Catharina en Hatabrand geneest de zieke, deze aanbidding is het geneesmiddel van Kortrijk.

Met dank aan de Kerkfabriek van de Sint-Catharinaparochie van Kortrijk-Dutsel voor de inzage van / reproductie uit het Register van het Broederschap van de Heilige Noodvrienden, aan Z.E.H. Jos Ulens voor de documentatie en aanvulling van de Heiligenlevens en aan Edze de Boer voor het onderzoek naar de relieken van Hatabrandus.

Wilfried Nijs, Rudy Janssens


Bronnen.

Uit het archief van Kortrijk-Dutsel, A. Meulemans, Eigen Schoon en de Brabander 1953 blz. 68-69.
Vlaamse Stam, Broederschap van Cortrijck (Dutsel), G. Declerck, 1972-3 blz. 235-244, 1972-5, blz. 330-334, 1972-7, blz. 471-480, 1972-8, blz. 543-550, 1972-9, blz. 583-589.
Terug