Terug

Over de vroegere perzikteelt.

Historiek.

De bevolking van Noord-Hageland bestond op het einde van de negentiende eeuw vooral uit landbouwers. De meesten hadden enkele tientallen aren grond waarop een kleine landbouwerswoning werd gebouwd en waar enkele koeien, varkens en wat pluimvee gekweekt werden. Daarnaast werden ook granen en groenten geteeld die grotendeels bestemd waren voor eigen gebruik. Het teveel kwam terecht op de wekelijkse markten van Aarschot en Leuven. Rond 1900 deed de meer winstgevende teelt van asperges en witloof zijn intrede. Het naburige Wezemaal had hiervoor zelfs zijn eigen marktdagen. Het leidt geen twijfel dat landbouwers uit de omliggende dorpen hier eveneens hun afzet vonden. Anderzijds waren er plaatselijke handelaars die er een lucratieve bezigheid in zagen om met wat ze hier opkochten naar de markten van de grotere steden te trekken, waar ze hun goederen met een behoorlijke winst wisten door te verkopen. De asperges werden vooral naar de markt in Antwerpen gebracht. Eerst ging het met de stootwagen naar het meest nabij gelegen station en daar werd de trein genomen naar de havenstad. Het was daar dat de broers Louis en Raymond Verlinden uit Gelrode tot de vaststelling kwamen dat ook het fruit, en vooral perziken, een veel veelgevraagd artikel was.

Perziken werden op dat ogenblik al met commerciële doeleinden geteeld in o.a. de streek van Heist-op-den-Berg en Broechem. Kort na de eeuwwisseling waagden ze het erop zelf een 300 tal perzikbomen aan te planten. Het zou toen reeds een groot succes geworden zijn moest de Eerste Wereldoorlog er niet als spelbreker geweest zijn. Na de oorlogsjaren werd de boomgaard uitgebreid. Dat het een winstgevende activiteit was, was ook de neef van Louis en Raymond, Victor Verlinden niet ontgaan. Torre Verlinden kocht rond 1920 8 hectare terrein met steile heuvelhellingen, bos en heide op de Wezemaalse berg. Op deze voor de landbouw minderwaardige grond plantte hij zijn eerste perzikboomgaard aan. Ieder die hem bezig zag, glimlachte en schudde meewarig het hoofd. Velen vonden het geldverspilling. Niet voor lang echter: de familie Verlinden kreeg navolgers. De gronden, die voordien weinig waarde hadden, stegen buitengewoon in prijs en op enkele jaren breidde de teelt zich uit als een olievlek. De spot was omgeslagen in een rush en een belangstelling die steeds crescendo ging.

Voor Nieuwrode kwam de echte doorbraak van de perzikteelt er niet voor 1930. Tot 1933 bleven de asperges alleszins de belangrijkste oogst. Dit moge blijken uit het verslag van de gemeenteraad van 17 juni 1933 over de toen pas opgerichte markt : …overwegende dat door het gedurig aangroeien der gemeentelijke lasten en onze begrooting voor Jaar 1933 niet in evenwicht kan gebracht worden zonder naar nieuwe inkomsten dient uitgezien te worden, besluiten we een staan- en plaatsgeld van één frank per vierkante meter plaats ten laste van de verkoopers in te vorderen. Aspergien in korven of manden te koop gesteld, wordt aanzien als een vierde vierkante meter innemende voor korven en manden bevattende 10 busselen aspergien; boven de 10 tot 25 busselen wordt de ingenomen plaats aanzien als een halve vierkante meter; voor alle vermeerdering van 25 busselen of minder wordt de ingenomen plaats aanzien als een vierkante meter plaats meer. Een zak groenten tot 30 kilos wordt aanzien als een vierde vierkante meter en boven de 30 kilos als een halve vierkante meter plaats innemende. Voor de overige, allerlei verkoopers, dewelke met tafel of plaats innemende op de markt, wordt een eenvoudige taks geheven van één frank per vierkante meter.

Er was hier nog geen sprake van aangevoerde perziken. Men moet er wel rekening mee houden dat vanaf de aanplant van een perzikboom tot de tijd van de volle productie er een periode van minimum vijf jaar overgaat. Zeker voor de Tweede Wereldoorlog kregen we aanplantingen van perziken op alle heuvelflanken van Nieuwrode, Sint-Pieters-Rode, Kortrijk-Dutsel en Holsbeek.

Een ziekte aan de perzikbomen in de jaren 1933 en 1934 maakte een ernstige bedreiging voor deze nieuwe vorm van fruitteelt, doch dankzij de steun van de Belgische Boerenbond en door het aanwenden van sproeimiddelen werden de aanplantingen gered. De grootste uitbreiding kende de perzikteelt echter na 1945 en sedertdien mocht wel van een intensieve cultuur worden gesproken. Om de perzikkwekers voor te lichten en tevens om de afzet van de honderdduizenden kilogrammen kwaliteitsperziken te bevorderen in binnen- en buitenland, kwam het Verbond der Fruitkwekers van Noord-Hageland tot stand. Dit verbond trachtte de binnenlandse markt afdoende af te schermen, vooral om de abnormale concurrentie van het zuiden tegen te gaan. De productievoorwaarden daar waren immers heel wat gunstiger dan hier. Het voordeel dat de Hagelandse perzik wel had voor de binnenlandse markt, was dat ze veel vlugger bij de consument kon gebracht worden. Omwille van het verre transport moesten de zuiderse perziken nog onrijp geplukt worden, wat zeker niet bevorderlijk was voor de smaak. De concurrentie speelde het echter altijd niet even eerlijk. Vreemde vruchten, meestal uit Italië, werden onder Belgische verpakking op de markt gebracht. Het Verbond zorgde voor de nodige propaganda voor het verbruik, jaarlijkse inrichting van nationale tentoonstellingen, die beurtelings om het jaar in één van de perzikgemeenten uit de streek doorging. Men verkocht rond 1950 Hagelandse perziken aan de kust, in Brussel, Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik. Ook was er uitvoer naar West-Duitsland en Nederland. Begin jaren 1960 was het noorden van het Hageland uitgegroeid tot de perzikstreek van het land. Van de ruim 900 ha die er aan de fruitopbrengst was voorbehouden, werden er meer dan 700 ha ingenomen door de perzikcultuur.

Verzorging van de boomgaard.

Alhoewel de perzikbomen op een arme bodem groeien, toch werd niet nagelaten jaarlijks een bemesting met metaalslakken, chloorpotas en landbouwnitraat toe te dienen. In de winter werd, naargelang het weer het toeliet, de grond tussen de bodem omgeploegd. Eind februari werd besproeid met Sandoline, een gele kleurstof die hoofdzakelijk gebruikt werd voor het verdelgen van insecteneieren. Dat de telers met deze kleurstof gesproeid hadden moest je zelfs niet vragen. Je zag het: hun haar, gezicht en handen zagen ook geel. 's Zondags in de kerk kon je de fruitkwekers er zo uithalen. Bij het uitlopen van de botten werd gespoten tegen de krulziekte. Occasioneel werden ook de bladluizen en de perzikzoogwesp aangepakt. Hiervoor werd een nicotine-oplossing aangemaakt of werd er naar het meer agressieve DDT gegrepen. Al deze sproeistoffen wogen zwaar door bij de uiteindelijke kostprijsberekening.

Op regelmatige tijdstippen werden droog hout en overtollige takken verwijderd. Wanneer de bomen te zwaar beladen waren werden de kleinere vruchten weg gedund. De oogst liep van begin juli (May Flower) tot eind september (Reine des Vergers). Andere gekweekte rassen waren Amsden, Charles Ingouf, Triumf, Precoce de Hale, Broechemse en Vaes Oogst. Dit waren de meest voorkomende rassen. Daarnaast waren er verschillende telers die hun eigen variëteit kweekten.

De perziken werden geplukt in manden, die ongeveer acht kilogram konden bevatten. Om de tere perziken te beschermen werd tussen de lagen krantenpapier gelegd. Daarna werden ze in standaardkistjes van 4 à 4½ kg, gevuld met fiber, verpakt. De perziken werden geschikt naargelang hun dikte: zo had je vierlagers, vijflagers en kleintjes. Het inpakmateriaal werd door de plaatselijke handelaars geleverd.

Naast het eigenlijke fruitbedrijf hielden de landbouwers zich ook bezig met het kweken van perzikbomen. Hiervoor werden de perzikstenen van de variëteit Reine des Vergers genomen. De stenen werden bijeen gezameld en gedroogd. Daarna werden ze gelaagstapeld in fruitkasten. Op de bodem werd afwisselend een laag aarde en een laag perzikstenen aangebracht om te eindigen met een laag aarde. Deze fruitbak werd dan een halve meter diep ingegraven en goed afgedekt om het bevriezen te voorkomen. Rond half maart waren de meeste stenen gekiemd. Ze werden op vochtige en vruchtbare bodem in rijen geplant.

Ondanks alle goede zorgen kon de natuur soms genadeloos toeslaan. Op de eerste plaats konden de winters zeer streng zijn, zodat de boom tot in het merg bevroor en moest gerooid worden. Dit deed zich o.a. voor in februari 1957. Ander probleem waren de late nachtvorsten. De perzikboom bloeit, afhankelijk van soort tot soort, van begin tot einde april, en dan kunnen er nog koude nachten voorkomen, waarbij alle bloesem afvriest. Hoe kon men de bloei of de pas gespeende vruchten tegen deze koude lucht beschermen? Dit gebeurde door middel van rookpotten. Over de hele boomgaard stonden, tussen de bomen, gietijzeren, ronde potten opgesteld waarin ofwel mazout, ofwel zaagmeel gestookt werd. De warme lucht verspreidde zich tussen de bomen en beschutte de bloesem of jonge vrucht min of meer tegen de vrieslucht. Toch waren er heel wat jaren dat de vrieskou voor een volledig mislukte oogst zorgde. Een ander weerfenomeen dat kon zorgen voor een totale oogstmislukking waren de zomerse hagelbuien of rukwinden bij onweer. De fruitteler zag dan op enkele minuten tijd zijn volledige oogst, zijn geïnvesteerde centen en de noeste arbeid van een heel seizoen verloren gaan.

De seizoensmarkten van Nieuwrode en Kortrijk-Dutsel

Uiteraard moesten de perziken niet alleen geplukt en verwerkt worden, maar moest de oogstopbrengst ook nog aan de man gebracht worden. De grootste telers brachten hun waar rechtstreeks naar de markten van Antwerpen, Brussel, Leuven en zelfs Charleroi. Ze werkten zonder tussenpersoon en konden daardoor de hoogste prijs voor hun vruchten bekomen. Ook bij de teler thuis kon men perziken verkrijgen. Zo waren er tijdens de oogstperiode heel wat kraampjes tegen de steenweg van Aarschot naar Leuven en op de kleinere verbindingswegen tussen de dorpen. Het merendeel van de perziken kwam echter terecht op de plaatselijke markten.

In Nieuwrode werd de markt ingericht vanaf 1933. De definitieve start werd gegeven op de zitting van het schepencollege van 29 mei 1933:

Gezien het seizoen der groenten is genaderd en om de bloei der gemeente te vergrooten ten voordele der inwoners en ten voordele der gemeente hebben wij besloten het geacht publiek ter kennis te brengen, dan vanaf 5 Juni aanstaande eene dagelijksche groenten- en fruitmarkt zal ingericht worden op het dorpsplein vanaf 5 uren namiddag, alsook eierenmarkt alle woensdagen namiddag om vijf uren. Wij hopen dat de groensel en fruitkwekers talrijk met goede waren de markt zullen bezetten, opdat de kooplieden met het grootste genoegen dezelfde zouden kunnen bezoeken.

Gedaan te Nieuw-Rhode, den 29 Mei 1933.



Het ging dus niet uitsluitend om een groentemarkt maar ook om een fruitmarkt. Ook werd er wekelijks op een marktdag de gelegenheid geboden opdat de landbouwer zijn eieren zou kunnen verkopen.

Tijdens de zitting van 1 juni 1956 ging de gemeenteraad van Kortrijk-Dutsel over tot het oprichten van een markt van groenten en fruit. De inrichting van de markt werd voorzien op het plaatselijk dorpsplein, elke dag van 7 tot 8 uur 's avonds. Het plaatsrecht werd vastgesteld op drie frank per vierkante meter en per marktdag. Door de gemeenteraad werd een politiereglement opgesteld die de goede werking van deze markt moest regelen.

De teloorgang

Rond 1965 was de bloei van de perzikteelt voorbij. Heel wat oude perzikaanplantingen werden niet meer vernieuwd maar werden vervangen door laagstamappelen en aardbeien. Waarom ging de perzikteelt achteruit? Eerst en vooral werd er in het begin van de jaren zestig een groot gedeelte van de oogst vernield door de aprilse nachtvorst zodat de opbrengst in bepaalde bedrijven amper volstond om de onkosten van besproeiing en verzorging te dekken. Verder waren de perzikkwekers grotendeels afhankelijk van de exportmogelijkheden. Er kwam steeds meer concurrentie van de Italiaanse en de Franse uitvoer. Vooral Frankrijk voerde in die periode steeds meer en meer perziken uit. De teelt was voornamelijk sterk toegenomen in de Rhonevallei, waar oud-kolonialen uit Algerije zich hadden gevestigd en zich op deze fruitcultuur hadden toegelegd. Een andere oorzaak van de terugloop was zeker de economische groei in de jaren zestig (the golden sixties). Terwijl de man beroepshalve uithuizig was, was het de echtgenote die meestal thuis een kleine landbouwontginning in stand hield. Met het gunstiger economisch klimaat werd de vrouw echter ook naar de bedrijfswerkvloer gelokt. Europese subsidies om de perzikboomgaarden te rooien betekenden uiteindelijk de doodsteek voor de perzikteelt in de regio.


Louis Peeters
Terug